Schuur

         “De boter is op, mam.” Ik sta op en loop via de keuken de tuin in, naar de schuur waar onze tweede koelkast staat. De tuin is nog gehuld in een dikke deken van dauw. Met mijn hand op de klink aarzel ik, er trekt een rilling langs mijn ruggengraat. Stel dat zich vannacht een zwerver heeft verschanst in onze schuur? Dat hij het zich gemakkelijk heeft gemaakt op onze tuinkussens, een paar biertjes heeft genuttigd, misschien zelfs wat fruit, de bananenschillen liggen aan zijn hoofdeinde, en dat ik hem ruw stoor in een langverbeide slaap?
Of, erger nog, een ontsnapte tbs’er heeft in onze schuur zijn intrek genomen en staat achter de deur op wacht, met de electrische zaag of heggenschaar in de aanslag, klaar om onze gezinsidylle te verstoren? Het zal geen fraaie aanblik zijn, al die bloedspatten op de witte koelvriescombinatie.
Nee, nee, niet zo luguber, zo’n schuur is een perfecte plek om een kind te vondeling te leggen. Op het kleine tafeltje, naast de mand met groente en fruit, een mandje met een zuigeling van hoogstens één week oud. Sabbelend op een knuistje zou het verbaasd naar me opkijken als ik hem of haar in mijn armen neem.
Ik zuig een flinke hap lucht in en stap de schuur binnen. Er is nog boter genoeg.