Meldkamer

We  zagen het gebeuren. Ze stond naast haar fiets, een rijzige vrouw in een roze jas met een volle grijze kuif. Op het moment dat we voorbij reden viel ze in een soort slow motion naar achteren,  op de stoep van een kantoorvilla aan het Kenaupark. Even was ik gegrepen door de elegantie van haar manoeuvre, maar toen ze verstijfd bleef liggen sprong ik uit de auto. Er zaten al twee mannen op hun knieën naast haar.
       “Zal ik 112 bellen,” vroeg ik, goed idee, knikten ze. Nadat de kiestoon een tergende  keer of vijf was overgegaan kreeg ik de meldkamer aan de lijn. Waar ik mij bevond en had ik ambulance, politie of brandweer nodig? Vervolgens moest ik details over de toestand van het slachtoffer verstrekken. Terwijl ik tussen mijn hartkloppingen door een zo realistisch mogelijk beeld van de situatie trachtte te schetsen onderbrak de telefonist mij. Hij wilde weten of mevrouw ademde.
      “Moeizaam,” zei ik.
      ” Maar ze ademt wel?”
      “Ja, daar lijkt het wel op, maar niet naar behoren,” probeerde ik de ernst van de situatie te benadrukken. Er moest een ambulance komen, nu meteen, want ik zag de vrouw rollen met haar ogen en hoorde een stemmetje zeggen ‘elke seconde telt, elke seconde telt!’ Aan de andere kant van de lijn vroeg de beambte mij nu om het moment aan te geven waarop ze inademde en het moment waarop ze uitademde.
       “Dat is het enige dat ik nu wil weten, mevrouw.” Ik boog me naar de vrouw toe, maar haar echtgenoot en de andere omstander, die al iets in haar mond had gestoken om te voorkomen dat ze haar tong kapot beet, ik hoopte dat hij medisch onderlegd was, zaten diep over haar heen gebogen. Ik had wel zicht op haar gezicht maar kon niet opmaken hoe het met haar ademhaling gesteld was. Ook omdat mijn blik telkens naar haar angstige blik toe werd getrokken. Achter die angst school een zorgzame oogopslag, van een schooljufrouw, een moeder, grootmoeder. De meldkamermeneer sommeerde nogmaals:
       ” Wanneer ademt ze in en wanneer ademt ze uit?”
       “Ik kan uw vraag niet beantwoorden,” antwoordde ik radeloos, “maar ik ben bang voor een beroerte, ze ligt hier op straat te creperen, is er een ambulance  onderweg?” Dat doe je goed, knikte een van de omstanders me toe.
       “Ja de ambulance is onderweg” sprak hij eindelijk het verlossende woord. Op dat moment zagen we een ambulancemotor 500 meter verderop precies de verkeerde kant van het plein opdraaien. Een omstander sprintte hem achterna. Even later draaide de motor de stoep op, doodgemoedereerd stapte de broeder af. Het kon allemaal wel wat pittiger, vond ik.
      “Mevrouw, ik verbreek nu de verbinding want ik kan zien dat onze mensen zijn gearriveerd.” Er klonk een klik. Ik ben benieuwd hoe de vrouw met haar roze jas er aan toe is. De meldkamer heeft mijn nummer,  maar ik denk niet dat ze me bellen.